Het vrije woord staat onder druk

De stelling die bij de eerste editie centraal staat: Het vrije woord staat onder druk. Anton Dautzenberg praat met Jaap Cohen over Theo van Gogh. Cohen schreef een vuistdikke biografie over de twintig jaar geleden vermoorde voorvechter van het vrije woord.

Nick J. Swarth, JACE van de Ven, en Frank van Pamelen schreven een column over het thema.

  • Nick J. Swarth
  • JACE van de Ven
  • Frank van Pamelen

Doei vetvlek

Een requiem voor het vrije woord

1.
Waarom zou ik malen om het vrije woord?
Tijdens een van de talrijke demonstraties voor de rechten van de Palestijnen viel in Zuid-Afrika
op een protestbord te lezen: “You know what also died in Gaza? The myth of western
humanity and democracy.”
Principes die het fundament vormen onder onze cultuur, waarvoor we ons zo graag op de
borst mogen slaan, ontpopten zich in snel tempo tot een dun laagje vernis.
Een bekend clublied wil: geen woorden, maar daden.
De handelswijze van het Westen: geen daden, maar woorden.
Dat is moeilijk scoren.
Logisch dat mensen uit andere culturen er zich niet in herkennen. Ik herken er mezelf amper in
(wellicht ben ik ook uit een andere cultuur).

Een van die principes, mogelijk het principe waardoor de andere verworvenheden uit voort zijn
gekomen, is de vrijheid van meningsuiting, het vrije woord.
Wie maalt er nog om het vrije woord als het deel uitmaakt van de leugenachtige fundamenten
onder een cultuur.
Hebben we werkelijk niets beters te doen dan ons te verhouden tot hypocrisie?

2.
De wind waait van rechts, al heel deze eeuw.
Rechts heeft het vrije woord gekaapt en uitgehold.
Degene die het hardst roepen om vrijheid van meningsuiting, willen haar maar wat graag aan
anderen ontzeggen.
Eigen volk eerst.

Is er één ding dat in het internettijdperk sneller is gedevalueerd dan het vrije woord? Haal diep
adem en lees de keutels van de meningenmannetjes en -vrouwtjes onder online artikelen, stuk
voor stuk uitingen van het vrije woord, en huiver.
Meningen worden gepresenteerd als feiten, feiten afgeserveerd als meningen.
Zij die het hardst roepen om het vrije woord bezoedelen het met leugens en haatspraak.
Ja, we mogen alles zeggen en kakelen er harder op los dan ooit, maar het betekent minder dan
ooit.
Het vrije woord is het schrale zaad van de zelfbevlekker, mentale zelfbevrediging.
Het vrije woord is verworden tot het vrijblijvende woord.

3.
Wat is er vrij aan een woord dat wordt ingegeven door een agenda, een politiek program, een
verdienmodel, of gewoon door ordinaire rancune, en elke letter opwelt uit een bron, aanklotst
op een doel, of beide?
Hoe vrij was het woord van Theo van Gogh?
Hanneke Groenteman: “Hij was een kleuter in een groot lichaam.” Zijn interviews fantastisch,
zijn columns ‘puur kwetsend en naar’.
Biograaf Jaap Cohen: “Hij wilde altijd reacties.”
De keus van de woorden bepaald door de mate waarin ze een reactie uitlokken.
Schraal zaad, mentale zelfbevrediging.

Op 7 november 2004 noteerde ik in mijn dagboek:
“In de Stedekestraat gaat de moskee uit. Gesluierde vrouwen en mannen in djellaba’s zoeken
in het gezelschap van kinderen hun auto’s. Aan het Wilhelminapark staat een reclamezuil.
Naast een fles afwasmiddel staat: ‘Doei vetvlek’. Ook een manier om Theo van Gogh te
herdenken. Theo’s ongenuanceerde haatparade wordt ondertussen nijver voortgezet door de
Doei-Vetvlek-Wrekers, die overal in het land trachten fik te stoken in moskeeën en islamitische
gebouwen.”
Doei vetvlek.
Zo eenvoudig is het om te beledigen.

4.
Het vrije woord ligt op elke kraam van dat andere onbegrensde ding, de vrije markt.
Het is steevast in de aanbieding.
De vrije markt zweeft als een deels geschreven, deels ongeschreven wet boven andere wetten.
Roep gerust wat u wilt, ja, ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen – zolang
u maar netjes blijft meelopen in de monetaire tredmolen.
Tevreden slaven zijn de verbitterdste vijanden van de vrijheid.
Ze koesteren het rookgordijn, schichten als een braaf weerlicht naar de bliksemafleider.
Geen daden, maar woorden.
En wie daden boven woorden stelt, is een terrorist. Dan is het gedaan met de tolerantie.

5.
Het onvrije woord is me liever.
Dat heb je met dichters.
Het onvrije woord is niet het woord dat niet gezegd mag worden, maar het woord dat weigert
volledig aan het licht te treden, dat fluit vanuit de schaduw, dat zich niet eendimensionaal laat
duiden.
Het onvrije woord is niet schimmig of onscherp, het is juist helder en klaar, maar gelaagd.
Het laat zich niet platslaan, is gebonden, misschien wel geketend, aan betekenis en verzet zich
tegen oppervlakkigheid.
Er staat wat er staat en zelfs dat niet.
Dat schreef ik al eens op een muur in de stad.

Nick J. Swarth

Hun ego was groter dan hun relevantie

De Stichting Fenomeen presenteerde 20 november 1992 voor het eerst in Nederland een Nacht van de Columnist en wel in vier zalen van de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg, nu Tilburg University. Bij het evenement hoorde een prijs van 15.000 gulden voor de volgens een jury ‘beste columnist’. Mooi initiatief zou je zeggen, maar nee…

Tilburg was te min.

De een na de andere grachtengordelcolumnist putte zich uit in denigrerende opmerkingen over het gedepriveerde Tilburg – een dergelijke prijs diende in Amsterdam uitgereikt te worden- en zelfs de spreekstalmeester van de avond, Vara-coryfee Kees Driehuis, liet een sneer aan Tilburg aan zijn aankondigingen vooraf gaan. Veel landelijk bekende columnisten waren dan ook niet gekomen, onder wie de latere columnistenprijswinnaar Henk Hofland, maar de prijs wilde hij wel.

Theodor Holman van het Parool kwam ook niet en een mindere god als -wie kent hem nog?- Rik Zaal van de Volkskrant zegde af, omdat hij niet te koop zou zijn. Komt goed uit, Rik, want ik zou geen cent voor je geven. God-Allemachtig-Hugo Brandt Corstius had heel link vooraf te kennen gegeven dat hij niet zeker wist of hij een prijs van een katholiek instituut wel zou aannemen, zeker als die ook nog eens van beneden de rivieren kwam. Zoals te doen gebruikelijk was de geleerde allesweter weer eens niet goed op de hoogte – zie daarvoor ook de affaire Buikhuizen – want de columnistenprijs werd mogelijk gemaakt door het onafhankelijke Audaxconcern. En bij dat vreselijke instituut waar hij geen prijs van zou willen, werd hij enkele jaren later docent.

Ik herinner mij van die columnistennacht verder een prettig gesprek met Vlaming Tom Lanoye die geamuseerd glimlachte toen ik hem vertelde wat voor onrust de columnistennacht in de grachtengordel teweeg had gebracht. En verder… O ja, Theo van Gogh die toegezegd had te komen, liet zonder verdere kennisgeving verstek gaan, want als het toch maar om Tilburg gaat, dan mag dat.

Wat is dat toch met de columnisten van eind vorige eeuw en begin deze eeuw? Waar eerder brave literatoren als Bomans, Carmiggelt of Campert hun lezers zich lieten herkennen in korte beschrijvingen van het dagelijkse leven en daarbij de (zelf)relativering niet schuwden, ja zelfs als stilistisch wapen gebruikten, kwamen er na hen figuren als Ischa Meijer, Hugo Brandt Corstius en Theo van Gogh en hun epigonen, die zichzelf totaal niet konden relativeren. Wierpen zij zich in een discussie dan leken ze onmiddellijk te denken dat ze er het middelpunt van waren en dat ze iedereen met een andere mening dan zijzelf zonder enige empathie mochten trachten af te slachten. Vaak volkomen onterecht zagen ze hun eigen mening als een bijzondere en eisten van iedereen tolerantie terwijl ze die zelf niet hoefden op te brengen. Hun ambitie en hun ego was groter dan hun relevantie en mogelijk zouden ze vergeten zijn als ze niet psychiatrisch interessant waren geweest, Meijer om zijn oorlogstrauma, Brandt Corstius om zijn autisme en Van Gogh om zijn
minderwaardigheidscomplex dat constant overschreeuwd moest worden.

Gelukkig heeft het bij alle drie zo nu en dan een lezenswaardige alinea opgeleverd, dus voor niets was het allemaal niet, maar bij alle drie zat op den duur hun imago hen in de weg. Zij waren de scherpzinnige critici die overal gebreken zagen, ver voordat anderen ze zagen en ze sloegen daarbij hard op de trom. Alleen hun eigen gebreken, die zagen ze niet.

© jace van de ven

2 november

Ik denk zelden: godverdomme. Maar toen wel. Die dinsdag. Ik was op weg naar Ede, vrij vroeg in de morgen, schnabbel voor een medisch congres, en ter hoogte van de brug over de Maas berichtte de radio van een incident. In Amsterdam-Oost. Er was iemand neergeschoten. Geen idee nog hoe en wat. Er werd wat heen en weer geschakeld, vaag en onduidelijk, er was ook iets met een mes, het slachtoffer leek te zijn overleden, en ergens rond de brug over de Rijn viel ineens zijn naam. Theo van Gogh. Godverdomme, dacht ik.

Niet dat ik zo’n fan van hem was. Een arrogante provocateur was het. Een beroepsschreeuwer. Een lul met opgestoken middelvinger en gestrekt been. Niet mijn type. Maar ik was nogal van mijn stuk die ochtend. Verontwaardigd en verontrust. En dat werd erger toen ik het congrescentrum betrad. De dames en heren medici hadden in het gunstigste geval het nieuws wel half gehoord, maar geen enkele behoefte zich af te laten leiden van de maag-lever-darmdingen van de dag. Godverdomme, dacht ik weer, nu bijna hardop.

Want ik voelde: over een uurtje sta ik hier te roeptoeteren over een onderwerp waar ik amper verstand van heb, een vakgebied te hilariseren, deskundigheid te kakken te zetten, en dat hoor je ook gewoon te kunnen doen. Je moet grappen kunnen maken, columns kunnen schrijven, onwelgevallige meningen kunnen verkondigen, zonder dat je van het podium getrokken wordt. Of erger. Iemand met geweld de mond snoeren, gewoon vanwege woorden, iets onredelijkers kon ik me nauwelijks voorstellen. Zeker toen niet, op dat moment.

Ook deze week, precies twintig jaar later, sta ik weer op verschillende plekken mijn ding te doen. En nog steeds kan dat. En mag dat. Al is de voorzichtigheid van organisaties wel toegenomen. Filmend publiek, flarden op socials, framing in de comments, je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. Beargumenteren ze dan. Je mag nog steeds alles zeggen, maar eigenlijk liever niet altijd. Godverdomme, denk ik dan. En ik probeer mijn interne Theo aan te spreken. Wat steeds vaker lukt. Dat heeft die lul toch maar mooi voor elkaar gekregen.

Frank van Pamelen